We leven in een gejaagde tijd. Veel zaken zijn verworden tot onpersoonlijke bezigheden. Tijd voor een praatje hebben de meeste mensen niet meer. Veelal omdat men bezig is met druk zijn. Waarmee men dan zo druk is wordt vaak niet duidelijk.
Maar het gaat wel ten koste van de broodnodige sociale contacten. Een mens is nu eenmaal een sociaal dier, dat behoefte heeft aan een ouwehoerenpraatje op zijn tijd.
Zo gebeurde het op dinsdag dat ik ter controle naar de huisarts moest. Ik had kennelijk een rare beweging gemaakt waardoor ik een week met pijn in de lies rondliep. Op een gegeven moment was het zelfs zo erg dat ik bang was dat mijn kroonjuwelen eraf zouden vallen.
Dus naar de dokter. Afspraak om 08:00 uur. Inderdaad; ik was de eerste.
Mijn nieuwe huisarts nam alle tijd voor me en heeft alles gecontroleerd. Van de mogelijkheid tot een liesbreuk tot een mogelijke aandoening aan mijn trouwgereedschap.
Gelukkig niks aan de hand.
Daar sta je dan, om 20 over 8 ’s ochtends, met je ziel onder je arm. Mijn dienst begon pas om 12 uur, dus ik had nog een aantal uur aan mezelf.
Naar de plaatselijke Appie dan maar, voor een zak bolletjes. Ik mag vanwege gebitsproblemen geen harde dingen meer eten omdat ik met mijn halve mond vol plastic noodkronen loop; vandaar.
Zak bolletjes gepakt uit het schap. Ik denk “ken mij het schelen, ik neem een bakkie”. Albert Heijn heeft een fantastische koffiemachine staan, waaruit echte bonenkoffie komt.
Ik zit daar op het bankje naast de koffieautomaat een beetje lekker puberaal met mijn mobiel te spelen, tot er een besnorde, goed geklede, man aan komt met eveneens een bak pleur.
Hij vraagt “mag ik naast je komen zitten?”.
Waarom zou ik dat weigeren? Hij komt naast me zitten en er ontspon zich een gesprek.
Piet heette hij en hij begon, zoals veel oudere mensen dat doen, om zijn leeftijd te verklappen. 86 jaar was hij.
Na een aarzelend begin, waarin ik kenbaar maakte dat ik net bij de dokter vandaan kwam, begon de conversatie pas echt goed.
Piet had een aanknopingspunt gevonden en begon te vertellen over zijn medicijngebruik en zijn herseninfarct waar hij wonderbaarlijk genoeg geheel van was hersteld.
Het gesprek ging over op werkzaamheden en hij vroeg me wat ik deed.
Nadat ik hem kort had verteld over mijn werkzaamheden als Graficus en dat ik deze had uitgevoerd als jongste bediende bij het aloude Alphense instituut Samsom, vertelde Piet mij over zijn tijd als arbeider.
Zo heette dat in de tijd dat nog niet iedereen zonodig een functie met een naam hoefde te hebben.
Piet had ook gewoon een baas gehad en geen werkgever.
Vanaf zijn jonge jaren toen hij als 18 jarige jongen begon als krullenjongen bij de timmerwerkplaats in Koudekerk, tot zijn baan bij Rijkswaterstaat als putjeschepper en later landmeter.
Piet bleek gewoond te hebben waar momenteel de Maximabrug staat.
Koudekerk…. daar heb ik 40 jaar gewoond. Ben er niet geboren, want dat is gebeurd in Alphen Noord, maar de verwevenheid met het dorp is inmiddels zo groot geworden dat ik me meer Koukerker voel dan Alphenaar.
Heel diep moest ik graven in mijn geheugen om me voor de geest te halen waar dat dan was.
En dan ga je met zijn tweeën, met veel handgebaren, samen het halve dorp door in de imaginaire zin des woords.
Van bakker Visser, via Batelaan, naar Eimert de pispottenlijmert (Eimert was sanitairboer en iedereen had in die tijd een bijnaam, of je dat nu leuk vond of niet).
De stal van van Egmond, wat later Café de Hoek is geworden. Ik kon duidelijk merken dat Piet alles wel zo’n beetje gekend had.
Uiteindelijk schoot mij een flits door de gedachten waar zijn huis gestaan zou moeten hebben.
Van het 1 kwam het ander en voor we het wisten waren we bezig met een gesprek waarin vooral herkenning de boventoon voerde.
Het oude Koudekerk, zoals het was toen ik nog een kleuter was, tot ver daarvoor in de jaren ’30 en ’40.
Vanaf dat moment ben ik eigenlijk alleen maar toehoorder geweest.
Ik heb letterlijk aan zijn lippen gehangen en voor ik het wist was het half 10.
Tijd voor mij, helaas, om naar huis te gaan om wat aan mijn huishouden te doen en me voor te gaan bereiden om te gaan werken.
Het idee dat Piet het zowel leuk vond als jammer laat me niet los, maar hij heeft gezegd dat hij dagelijks bij de Appie komt om koffie te drinken, dus we zien elkaar vast en zeker nog wel een keer.
Dan pakken we de draad gewoon weer op.
In een egoïstische tijd als dit, zijn zulke dingen voor mij een welkome afleiding van de dagelijkse sleur.
Dit moet ik vaker doen.